
Jurisprudentie
AZ5747
Datum uitspraak2006-12-27
Datum gepubliceerd2007-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002132-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002132-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nu niet is gebleken dat de verstekmededeling aan verdachte is betekend volgens de eisen zoals deze in het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2000/NJ 2000-721 zijn neergelegd, kan niet gezegd worden dat het openbaar ministerie de nodige voortvarendheid bij de onderhavige betekening heeft betracht en dient bij de afweging van het belang van de verdachte bij een tijdige voortzetting van de vervolging en het belang dat de gemeenschap heeft bij de vervolging van strafbare feiten, het belang van de verdachte te prevaleren, te meer nu het een feit betreft waarvoor in eerste instantie een geldboete van beperkte omvang werd opgelegd. Het openbaar ministerie zal derhalve wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uitspraak
Parketnummer: 20-002132-06
Uitspraak : 27 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 1999 in de strafzaak met parketnummer 01-056232-98 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn strafvervolging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. In dit verband wijst hij erop dat uit het dossier blijkt dat pas op 21 maart 2006 appel is ingesteld en dat niet blijkt dat tot die datum tenminste jaarlijks gepoogd is het verstekvonnis van 22 januari 1999 te betekenen.
De advocaat-generaal deelt het standpunt van de raadsman.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Uit de stukken volgt dat verdachte op 22 januari 1999 door de politierechter bij verstek is veroordeeld. Verdachte heeft op 21 maart 2006 hoger beroep ingesteld.
In het dossier bevindt zich een schriftelijk stuk gedateerd 4 juli 2006, kennelijk bedoeld te zijn gericht aan de advocaat-generaal, waarop de aantekening is gemaakt dat "verdachte zonder vaste woon -of verblijfplaats is, op 23-2-1999 in het opsporingsregister is opgenomen, twee maal per jaar controle is uitgevoerd en via de politie is betekend".
Het hof is van oordeel dat genoemd geschrift met genoemde inhoud onvoldoende is om aan te tonen dat het openbaar ministerie de vereiste voortvarendheid bij de betekening van het verstekvonnis daadwerkelijk in acht heeft genomen. Immers uit voormeld stuk blijkt niet op welke wijze en op welke momenten die (verificatie van die) betekening heeft plaatsgevonden en bovendien blijkt uit voormeld stuk evenmin de bevoegdheid van de ambtenaar die voormelde verklaring heeft opgesteld.
Nu niet is gebleken dat de verstekmededeling aan verdachte is betekend volgens de eisen zoals deze in het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2000/NJ 2000-721 zijn neergelegd, kan niet gezegd worden dat het openbaar ministerie de nodige voortvarendheid bij de onderhavige betekening heeft betracht en dient bij de afweging van het belang van de verdachte bij een tijdige voortzetting van de vervolging en het belang dat de gemeenschap heeft bij de vervolging van strafbare feiten, het belang van de verdachte te prevaleren, te meer nu het een feit betreft waarvoor in eerste instantie een geldboete van beperkte omvang werd opgelegd. Het openbaar ministerie zal derhalve wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
Het hof,
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. A.R.O. Mooy,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tent, griffier,
en op 27 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
??
??
??
??
- 3 - 20-002132-06

